013

Over vulgair acteren | Benny Claessens

In zijn boek Tragedy, the Greeks and Us schrijft Simon Critchley over de globale verschillen tussen de oude Griekse filosofen en de sofisten en hoe deze laatsten doorgaans werden geneutraliseerd door het toenmalige filosofenestablishment. Deze poging om de sofisten te kraken was grotendeels gebaseerd op een misogyne en xenofobe reactie, aangezien de meeste sofisten vrouwen en vreemdelingen waren en daarom geminacht werden door het patriarchale denken van Socrates en diens vrienden. Ook de tragedie zelf, waarbij vrouwen en slaven niet alleen tekst toebedeeld kregen, maar ook op een argumentatief niveau mochten spreken, vormde een groot probleem voor het patriarchaat. Eén hoofdstuk in Simon Critchley’s boek boeide me het meest. Het droeg als titel Vulgar Acting. Ik dacht: 'Yes, dit gaat over mij'. Maar al snel nam de teleurstelling het over. Blijkbaar was het hoofdstuk over vulgair acteren nog maar eens een bevestiging van hoe dom en ijdel elke acteur is. Al waren de argumenten deze keer erg interessant. Vulgair acteren is een term die in de oudheid werd gebruikt voor acteurs die improviseerden op de uitgeschreven tekst van de dichter. Er werd verwacht dat ze het woord zouden dienen, niet dat ze zouden proberen commentaar te geven, noch dat ze zouden denken en overdenken. Doet dat een belletje rinkelen? Om duidelijk te maken waarom het me interesseerde, moet ik het hebben over hoe wij als vertolkers omgaan met oude teksten en ook met projecten die we samen met schrijvers/regisseurs ontwikkelen.

Het zeggen van een tekst is een dialoog tussen de vertolker en de auteur, dood of levend. In een dialoog komen onvermijdelijk gedachten op en het niet hardop zeggen van deze gedachten maakt de dialoog tot een monoloog van de auteur. Meestal is de auteur, als hij nog leeft, afwezig. Toch zeggen wij, als vertolkers, de woorden van de auteur in repetitiestudio's en op podia. Als de auteur dood is, is hij er al helemaal niet. Is het dan niet raar dat we geloven dat theater gaat over levendigheid en aanwezigheid, terwijl we niet kunnen interfereren in een monoloog van afwezigen en doden? Als een acteur deze ruimte inneemt, wordt het allereerst bijna nooit als inhoud beschouwd. Een improvisatie op het toneel wordt nooit beschouwd als denken. Als inhoud. Het is geen grapje, het is een gedachte. Een idee. En vechten voor inhoud maakt deel uit van ons dagelijks werk. Of beter gezegd, vechten opdat onze inhoud zou beschouwd worden als inhoud, en niet als airplay. Maar ik loop voor op mezelf, laten we eerst uitklaren wat een idee is.

In een documentaire over Jane Campion wordt aan Campion gevraagd hoe ze aan een idee komt. Meteen antwoordt ze dat ze denkt dat ze nooit een idee heeft gehad. Ideeën zijn geen dingen die je hebt. Ze stellen zich gewoon aan je voor. Een idee is niet iets dat in jou bestaat en probeert zijn weg naar buiten te worstelen. Een idee kent geen productie en een idee is er ook niet om jouw ijdelheid of ambitie van vertoning te dienen. Een idee kruipt naar omhoog en het vraagt jou om het te dienen. Dus als ik zeg dat ik een idee heb, is het niet om mezelf te tonen binnen dit idee. Een idee is een suggestie in de grote ruimte tussen ons. Het is een provocatie van het denken en een wens om verbinding te maken en een forum te openen tussen mij en anderen die zelf hun ideeën dragen. Dus als ik een zin hoor als JA, JIJ KUNT DENKEN EN IDEEËN HEBBEN, MAAR DAT BETEKENT NIET DAT ZE DEEL ZULLEN UITMAKEN VAN HET PLAN, dan is de persoon die dat tegen mij zegt, bewust geen verbinding met mij aan het maken. Erger nog, die persoon wordt een autoriteit die zegt welke gedachten waardevol zijn. Mijn vraag aan jullie allemaal is: waarom knippen we elkaars vleugels terwijl we naar elkaar schreeuwen VLIEG VLIEG VLIEG? Is een acteur die zijn mond opent en randbemerkingen maakt niet eerder een kans dan een crisis?

Om dat een kans te laten zijn, moet er een verschuiving van de perceptie in de taakomschrijving komen. Het gaat om het leggen van verbindingen in de tussenruimtes. Niet elke functie hoeft te worden verdedigd. Ons niet weten kan ons meer verbinden dan onze kennis. Wat we weten, katapulteert ons naar het verleden met zijn eigen verdiensten, maar ook naar de imperiale structuren die we afwijzen. Door elkaar in alle transparantie uit te dagen, kunnen we een werk creëren dat onszelf overstijgt want dan maakt het werk het werk, niet de naam of de faam. Het idee dat mensen alleen maar van dingen houden omdat ze net als andere dingen zijn, moet worden uitgedaagd. Het kapitalisme beweegt ons niet, het houdt ons op onze plaats. En als kunstenaars en denkers, met of zonder maandloon, zijn we er om de mensen iets te geven dat ze niet willen, om degenen die niet weten dat ze eigenlijk ter afwisseling iets anders wilden, iets anders te geven. Om deze mogelijkheden te creëren, moeten we deze mogelijkheden zien en afscheid nemen van de gedachte dat dit de manier is waarop we de dingen doen omdat dit de manier is waarop de dingen vroeger in een lang vervlogen verleden functioneerden. Je ziet alleen blanke mannen in een reconstructie van gevechten tijdens de burgeroorlog. Gedreven door de goede oude tijd.

We moeten gewoon dingen samen doen, kijken waar wij eindigen en waar de ander begint en andersom, in plaats van ze voor een abstract iets of iemand te doen. Laten we elkaar meer nodig hebben, in plaats van te proberen elkaars redders te zijn. We zijn ons eigen transportmiddel en in dat transport is het goed om shit te weten over alles wat we in de eerste plaats dachten te weten en te begrijpen. Op politiek niveau, in deze bevoorrechte positie, kunnen we blijven proberen de baan zo goed mogelijk te effenen wanneer iemand de ambitie of nood heeft om zich naar ons toe te bewegen. En als mensen bij ons intrekken en bij ons wonen, hoeven we niet uit te leggen waar de messen en de vorken moeten liggen. Nee, we zullen opnieuw beslissen waar alle spullen rondom ons heen moeten en een deel van de spullen samen weggooien.

Ik hoop dat niemand van ons het soort persoon is dat aandringt op waar de messen moeten liggen, ik bedoel, dat zou te onsexy zijn, toch? Laten we proberen de ideeën te accepteren en ze niet te onderwerpen aan een belachelijk proces van auditie afleggen. Het zijn ideeën, ze hoeven niet goed of slecht te zijn in de realiteit van de productie. Ze moeten worden uitgenodigd, ze zijn er voor altijd en kunnen altijd en overal worden opgepikt, steeds opnieuw. Ze komen tevoorschijn en ze blijven. Maar producties verdwijnen uiteindelijk. Godzijdank.

Benny Claessens is een Belgische acteur en regisseur, en woont in Berlijn. Hij is lid van het ensemble van de Volksbühne in Berlijn en heeft gewerkt met o.a. René Pollesch, Falk Richter, Jan Decorte en Ersan Mondtag. Op het Theatertreffen 2018 in Berlijn werd hij bekroond met de Alfred-Kerr-Darstellerpreis en riep het tijdschrift Theater Heute hem uit tot acteur van het jaar.

Deze tekst werd geschreven voor een interne Covid-19-vergadering in het Maxim Gorki Theater in Berlijn, waar Claessens destijds lid was van het ensemble.